Taalachterstand (TOS)

Wanneer woorden te kort schieten


TOS

TOS is in onze maatschappij en op scholen een problematiek die nog geen bekendheid heeft. Op veel scholen is er wel aandacht voor dyslexie, dyscalculie, ADHD, autisme, ect, maar TOS is een net zo veel voorkomend probleem en deze herkenen we vaak niet.

De kinderen met een taalontwikkelingsstoornis worden met een heel andere problematiek geassocieerd. Denk hierbij aan dyslexie, gedragsproblemen, concentratieproblemen of zelfs een lage intelligentie, maar dat is niet juist.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een vertraagde en een afwijkende taalontwikkeling. Bij een vertraagde of langzame ontwikkeling is wanneer het taalgebruik van bijvoorbeeld een vierjarige kenmerken vertoont van twee- of driejarige kinderen.



De meeste mensen hebben nog nooit gehoord van een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Vaak is de kans groot dat ze je onbegrijpend aankijken als je ze vertelt dat je TOS hebt. Je kunt toch praten?


Als mensen merken dat je anders praat dan andere of dat je moeite hebt om dingen te begrijpen, dan denken ze al snel dat je dom bent of dat je een verstandelijke beperking hebt. Dat is vervelend! En niet waar!

TIPS:

-         Geef positieve reacties op taaluitingen van je kind;

-         Reageer begripvol wanneer het wat minder goed lukt;

-         Richt de aandacht niet enkel op het spreken van het kind, heb oog voor andere kwaliteiten;

-         Benut de sterke kanten van het kind, bevestig in wat hij/zij goed doet;

-         Ga op zoek naar activiteiten die aansluiten bij de kwaliteiten van het kind, succeservaring is belangrijk;

-         Volg niet alleen de leer-, maar ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind nauwlettend op;

-         Werk nauw samen met instanties of personen die bij de begeleiding van het kind betrokken zijn.


De spraak- en taalontwikkeling extra stimuleren

-         Volg in gesprekken, bezigheden, onderwerpen, keuze van speelgoed en boekjes de interesse van het kind;

-         Breid woordenschat gedoseerd uit tijdens activiteiten die je samen met het kind doet, verwoord wat het kind doet  en verwoord wat je zelf doet;

-         Benut uitstapjes en speciale gebeurtenissen om op een speelse manier woordenschat uit te breiden (vb. Tijdens een bezoek aan de dierentuin komen een aantal nieuwe dierennamen aan bod);

-         Begeleid bepaald handelen ook met woorden (vb. jas ophangen).


Verstaanbaarheidsproblemen aanpakken

-         Vermijd omgevingslawaai tijdens een gesprek met het kind (zet de radio of tv uit);

-         Probeer verschillende gesprekken door elkaar te vermijden, zorg voor een beurtrol;

-         Laat gebruik van non-verbale communicatie (vb. gebaren en mimiek) toe;

-         Probeer het kind te volgen door te achterhalen waar hij mee bezig is, tracht uit de context af te leiden wat  hij wil vertellen;

-         Gebruik ik-boodschappen wanneer je het kind niet begrijpt (vb. Ik heb het niet begrepen, wil je het nog  eens zeggen), zo wordt het onvermogen bij de luisteraar gelegd en niet bij het kind;

-         Stel ja-/nee-, eenvoudige wie-/wat-/waar- of meerkeuzevragen wanneer je met het volgen en de herhaling van de uiting nog steeds niet weet wat het kind wil duidelijk maken.


                                
Visuele ondersteuning bieden

-         Maak dagelijkse vragen visueel (vb. Bij de vraag “wat wil je op je boterham” kan je laten zien waaruit het kind kan kiezen);

-         Visualiseer de opeenvolgende handelingen binnen een concrete situatie (vb. Reeks prenten ophangen van deelstappen zoals gezicht wassen, tanden poetsen, aankleden,…);

-         Gebruik visueel materiaal als je iets wil uitleggen aan het kind


Babbelspel over boerderijdieren
Aantal spelers: 2-6  Er moet iemand bij zijn dat de vragen leest.
Inhoud:
·        4 puzzelstukken- bordspel
·        Opdrachtkaarten: koe
·        Opdrachtkaarten: kip
·        Opdrachtkaarten: paard
·        Opdrachtkaarten: varken
·        Zakje
·        Speelgoed diertjes: koe, varken, kip, paard en schaap
Spelregels:
-         Puzzel maken tot een bordspel.
-         De opdrachtkaarten soort bij soort leggen. (koe bij koe enz.)
-         De opdrachtkaarten op het bordspel leggen.
-         1 iemand is quizmaster, het moet iemand zijn die kan lezen
-         In het zakje zitten de diertjes.
-         1 speler neemt een diertje uit het zakje zonder te kijken.
-         Hij/zij neemt hetzelfde opdrachtkaartje als diertje.
-         De quizmaster leest de opdracht en de speler doet wat op de opdrachtkaart staat.
-         Is het goed gedaan krijgt de speler de opdrachtkaart.
-         Neemt de speler het schaap uit het zakje, dan mag de speler een vraag stellen aan een andere speler. De andere speler antwoord of doet wat de 1ste speler vraagt.
-         Het zakje wordt doorgegeven aan de andere spelers, volgens de wijzers van de klok.
-         De speler die de meeste opdrachtkaartjes heeft verzameld is de winnaar.
Het spel nodigt kinderen uit om op een leuke speelse manier sociale- en interpersoonlijke vaardigheden concreet te ontwikkelen en te oefenen.